Ode aan de abstractie als een schilderkundige scenografie, 2019

tekst door Sven Vanderstichelen

Moest het begrip ‘schilderkundige installatie’ nog niet zijn opgenomen in de kunstkritiek, zouden ze het concept louter voor Hilde Overbergh mogen introduceren. Om een zicht te krijgen in haar oeuvre als hedendaags abstract schilder, lijkt het ons echter noodzakelijk om terug te gaan naar de fundamenten van het modernisme. Het schilderij evolueert uit haar statuut als louter drager van het beeld naar een beeldtaal als volwaardig conceptueel kunstobject. 

Op het einde van de 19e eeuw had het schilderij, mede door het toedoen van de fotografie, haar rede verloren om de werkelijkheid op doek zo realistisch mogelijk te vertalen. Ze werd dus als kunstobject uitgedaagd om de grenzen van haar vormextremen te onderzoeken. Ze verbrokkelde in een opeenvolging van stromingen die haar abstractiecapaciteit via kleur en vorm analyseerden. Ze werd te lijf gegaan met punten, vegen en vlakken, waarbij zowel minutieus als compulsief deze op het linnen werden aangebracht. Ze werd tegelijkertijd zowel emotioneel expressionistisch als lyrisch, maar kreeg ook te maken met onderkoelde minimalistische uitdagingen alsook zuiver geometrische ingrepen en gedaanten. Ze werd doorkliefd en doorboord, kreeg massa’s verf over haar heen of werd bespat, besprenkeld en bekleefd in composities, collages en assemblages van allerhande materialen.

 Na een eeuw onderhevig te zijn aan artistiek experiment, lijkt het vandaag bijna onmogelijk haar nog vernieuwend te bevragen. Elke hedendaagse schilder die abstractie tracht te ambiëren, kan niet anders dan rekening te houden met decennia aan exuberante vormvariaties en dito stromingen. Toch slaagt Hilde Overbergh erin om onze verhouding tot het concept schilderkunst uit te dagen met een diversiteit aan gefragmenteerde vormconcepten, allen opgebouwd uit een veelheid aan zowel materiaal vormelijke als ruimtelijke ingrepen. Om een zicht te krijgen in de extreme originaliteit van haar beeldtaal, is het aangewezen haar werkmethode van compositorische ontrafeling te analyseren. De decompositie als leidraad om haar idee van schilderkundige compositie te begrijpen. 

Laten we het schilderij beschouwen als een dimensionele gelaagdheid, dan zijn de architecturale basispijlers als drager en doek reeds in het werk van Hilde rede tot bevraging. De premisse van haar werkprocedé ontrafelt het naakte doek in een veelheid aan alternatieven op het linnen. Het schilderij dient steeds te worden geprepareerd alvorens het materiaal en de vorm te kunnen ontvangen. Hilde Overbergh weet in dit stadium reeds de aandacht te focussen op een uitgebreid keuzepallet aan materialiteit. Aan de hand van verschillende internationale leveranciers gaat ze op zoek naar de andere basisstof, met een verschillend resorptievermogen en alternatief spanningsveld waarop en waarbinnen de verfafdruk andere gevolgen heeft. Letterlijk gaat ze de drager opplooien, naaien en gelaagd aanbrengen nadat hij werd geïnfiltreerd, geweekt en gekleurd. De drager is voor haar een multidimensionaal canvas waarop vorm gestructureerd zal worden.

Hilde Overbergh integreerde in een vroegere fase nog een noodzakelijke houvast aan herkenbare figuratieve ankerpunten. Haar werk is echter geëvolueerd in een zuivere vormanalyse opgebouwd uit een raster aan gestructureerde motieven in combinatie met de eigenheid van de uitwasemingen van de verf. Deze dualiteit aan structurele ingrepen van lijn en motief in confrontatie met een lyrisch abstracte impregnatie van verf, geven ruimte om in te spelen op een veelheid aan plastische details. Kleurvlekken en – vlakken ritmeren het evenwicht van de compositie, waarbij het contrapunt in de complementariteit van kleur wordt gezocht of in de diversiteit aan technieken om deze op het canvas aan te brengen. Geen ongecontroleerde action-painting met een te beladen emotionele verfspiegeling, maar een secuur gestuurde toevalligheid van opeenvolgende schilderkundige acties. De lijn, de veeg of de spat worden gekalibreerde ingrepen om ons kijken te richten naar de tactiel sensuele gelaagdheid van de vorm. 

Er komt bij Hilde Overbergh daarenboven ook de noodwendige drang om het tweedimensionale vlak te verlaten, hoewel ze reeds ingrepen in de gelaagdheid van de drager is aangegaan. De ruimte van conceptuele compositie expandeert naar een sculpturale driedimensionale realiteit. Het geeft haar de mogelijkheid om de draagkracht en gevoeligheid van het materiaal te onderzoeken en waanzinnige visuele doorkijken te realiseren.  Stilaan ontstaan kleurrijke materiesculpturen, met een opeenstapeling en aaneenschakeling van stoffen en texturen, die in hun kleurassociatie een soort van compositorische vormendatabank initiëren. Een amalgaam aan sculpturale kleur- en vormtotems fragmenteren en ritmeren een soort van ideale ruimtelijke tactiele gelaagdheid. Een extreme installatieve assemblagevrijheid om het geschilderde canvas te confronteren met associatieve vormsculpturen. Overbergh zorgt voor een aanvaardbaar verlaten van onze drang om gelaagdheid te percipiëren als een verweven geheel aan verflagen en het te kunnen aanschouwen als een gedissocieerd geheel aan gematerialiseerde sculpturale compositiefragmenten. 

Deze schilderkundige installaties creëren daarenboven een intrigerende ruimtelijke beladenheid, die met het gebruik van enkel verf niet mogelijk zou zijn. Een sensoriële scenografie aan schilderkundige interventies en inwisselbare objecten waarbij het perspectief eindelijk geen beperking meer kent door louter het doek, maar volledig als draagvlak expandeert in de tentoongestelde ruimte. 

Op het eerste zicht zijn sommige afzonderlijke objecten door hun efemere vorm moeilijk om als zelfstandig kunstwerk te interpreteren. Dit is maar een abstracte trompe l’oeil, want ze krijgen echter een onmiskenbare dwingende compositorische hoofdrol toebedeeld in hun verwevenheid binnen de installatie zelf. Ze dagen de elitaire schilderkunst als verf op doek uit door een gematerialiseerde vervreemding in de vorm te belichamen. Ze functioneren als tactiele contrapunten, een verademing voor de platgetreden paden van de verf, als ware het sculpturale ornamenten van hedendaagse schilderkundige stellingname.

Haar werken vertalen niet enkel de openheid en vrijheid die een kunstenaar zich zou moeten kunnen vrijwaren om uiteindelijk een meesterwerk te sublimeren, maar stimuleren evenzeer de toeschouwer om zich te ontdoen van een uni-dimensionale interpretatie van het kunstobject. De veelheid aan interpretaties doorheen de compositie van inwisselbare vormelementen verleent de toeschouwer een vrijheid om het kunstwerk toe te eigenen in een scenografie van voorkeuren, zonder dwingend een vanzelfsprekendheid in gelaagdheid te moeten aanvaarden. Een soort van geëngageerd artistiek statement in een euforie van kleur.

Sven Vanderstichelen

28/2/2019